Resencies
« Contes Persans »
Sinds de Comtesse de Ségur, die met haar heldere, kristalheldere stijl en een verbeeldingskracht die nooit afweek van wat mogelijk was, zowel de prille jeugd als de volwassene kon bekoren; sinds de gebroeders Grimm wier sprookjes die overal enthousiast werden onthaald en deze twee auteurs populair maakten met hun fijnzinnige psychologie en de avonturen en intriges die zich in hun werk ontrolden; sinds Perrault, die met zijn fantastische sprookjes het hele jonge volkje bekoorde, heeft tot nog toe niemand een werk geschreven in het genre van de ‘Contes Persans’ van Max Deauville. Zijn faam is gebaseerd op de verrukkelijke frisheid van dit verfijnde literaire hors-d’oeuvre, waarin de metafysische geest samengaat met een rijke verbeelding, in een verzorgde en poëtisch onderbouwde stijl.
De ‘Contes Persans’ zullen tot de geschiedenis gaan behoren van de literaire klassiekers, en Max Deauville zal een van de parels worden van het Belgische artistieke patrimonium. (Afbeelding van Moussia).
Vallobra
Apollo – mei 1959
« Le Calvaire de Vincent Van Gogh »
Beste Deauville, ik hou erg veel van uw ‘Calvaire de Vincent Van Gogh’, en ik ga het herlezen – zoals ik vele keren uw goede boeken heb herlezen, Jonas, Arsène en Chrysosthome, en tien andere.
Dit laatste boek bevestigt het beeld dat ik me in de loop van de tijd van u had gevormd. Onder soms gemakkelijke uiterlijke schijn, die alleen de banaliteit misleidt, bent u een schrijver in de diepte, en een van de drie beste vertellers van dit land dat er amper heeft. Ik trok een gezicht toen ik dit boek kreeg, ik dacht dat het om een ‘geromanceerd leven’ ging – nog één – over die arme Vincent. Godzijdank!
Het is theater waarvan ik houd; het soort theater dat niet meer gespeeld zal worden dan het mijne, omdat het een essentieel probleem aanraakt: uw ‘Van Gogh’ schildert met die wrede en karikaturale toets die u eigen is, het eeuwige lot van de kunstenaar – en overstijgt dus zijn onderwerp. Dat moet mishagen. Net als ‘Rien qu’un homme’, dat zijn pathetiek, zijn hele waarheid behoudt na zoveel keer om zeep te zijn geholpen...
In de zekerheid dat uw oeuvre zal overleven, ben ik uw vriend
Michel de Ghelderode
30 maart 1944
« Le Métier d’Homme »
M. Max Deauville, elegant, discreet, is een auteur die zijn genre niet wil vastleggen, die niet wil aansluiten bij de naturalisten, idealisten of symbolisten. Hij wandelt rond. Hij gaat in elke school binnen, zet zich even, staat dan weer op en gaat weg. Deze onconventionele wandeling leverde ons meerdere boeken op, erg verschillend van vorm en toon. M. Deauville ontsnapt ons. Waar houdt hij van? Houdt hij van iets? We vragen het hem, maar hij loopt door en glimlacht. Hij gaat verder. Nu brengt hij ons een roman mee: Le Métier d’Homme, dat volgens mij zijn beste werk is. Hij laat zich hier eens te meer heel anders zien dan hoe hij in zijn vorige romans en verhalen was.
....
M. Deauville heeft een verbazende stijl ontwikkeld, een stamelende stijl, een stijl van de halfdroom. Hij schetst aarzelend een tableau in potlood, dan haast hij zich om het uit te gommen. Geen doorlopend verhaal; losse flarden verhalen, vuurpijlen van geluiden, als een concert in de verte waarvan je slechts de echo hoort, als in een flits de deur van de zaal opent en weer toegaat. Het boek moet worden gelezen. Het gaat erg mee met zijn tijd. Als ik het peters mag geven, dan zou ik Jules Renard en Charles-Louis Philippe aanduiden.
Georges Rancy
La Vie Intellectuelle
15 juin 1914
« Les Roses de Chiraz »
Grote vriend,
Ik heb de ‘roses’ met bijzonder veel plezier ontvangen – niet alle plezier is even plezant! – maar los van hun parfum, balsemen ze de vriendschap! Het is prachtig!...
Ik voorvoel dat dit boek goed zal ontvangen worden – ongetwijfeld omdat het een filosofie biedt voor de mensen van vandaag die gek worden, een glimlach voor diegenen die grijnzen!...
Eens te meer strooit een dichter parels voor de zwijnen – dat is zijn lot! De dichter moet doen zoals Medoro: hij moet aan de goede geesten, aan de feeënkoninginnen, die onzichtbaar blijven onder onze onbeschaafde ruimte, vragen om hem die volheid te brengen zonder dewelke het heelal geen zin heeft, onleesbaar wordt...
Michel de Ghelderode
Vrijdag 30
Feest van Onze-Lieve-Vrouw van het einde van de maand
(niet miraculeus)
« Tamerlan »
Zo sluit de Tamerlan van Max Deauville aan bij de ‘Moïse’ van Alfred de Vigny, behalve dat zijn onrustige ziel meer dan hij de dood vreest:
‘Ma main laisse l’effroi sur la main qu’elle touche,
L’orage est dans ma voix, l’éclair est sur ma bouche;
Aussi loin de m’aimer, voilà qu’ils tremblent tous,
Et quand j’ouvre les bras, on tombe à mes genoux.
O, Seigneur! j’ai vécu puissant et solitaire.
Laissez-moi m’endormir du sommeil de la terre!’
[Mijn hand laat afschuw na op de hand die ze aanraakt,
Het onweer zit in mijn stem, de bliksem ligt op mijn mond;
Zo ver van me te beminnen, beven ze allen,
En als ik de armen open, vallen ze voor mijn knieën.
O, Heer! Ik heb machtig en eenzaam geleefd.
Laat me met de slaap van de aarde inslapen!]
In deze grote verlatenheid is zijn enige wens om een beetje eenvoudig geluk te vinden: hij hoopt dat in de liefde te vinden en denkt verliefd te kunnen worden op een van de vrouwen van zijn harem: ‘Zo voel ik dat wij slechts twee arme wezens zijn op de aarde, een vrouw en een man. Spreek, o Aïsha en laten we samen lijden.’ Maar het hart van de vrouw is niet zo groot als dat van Tamerlan, zij denkt alleen maar aan kleine jaloezieën, aan de bevrediging van haar ijdelheid, aan de legende die rond haar zal ontstaan. De ontgoochelde keizer kan alleen nog denken: ‘De roman van de liefde is minder belangrijk dan de liefde zelf’. Aan de vrouw die wil weten of hij voor haar een oprechte liefde koestert: ‘Wees gerust. Ik hou van jou. Maar mijn liefde is alleen in mijn ziel, zoals de jouwe het is in jouw hart. Er zijn momenten waarop ze elkaar ontmoeten.’ Hoe tragisch is het lot van diegene die niets meer te verlangen heeft, die niets meer kan hopen en die alleen maar heil ziet in de berusting: ‘Ik ben de blinde herder van een uitzinnige kudde. We liggen allemaal in de hand van het lot.’ De essentie van dit drama, waarin onder de dekmantel van de antieke legende, instinctieve gevoelens worden uitgedrukt, waarin medelijden het nooit haalt op geweld, is misschien wat de raadgever van Tamerlan zegt: ‘Ons hart is een gevangenis zonder licht waar wij wachten op de manestraal van de genade.’ Pascal zou het niet anders formuleren. Ja, het probleem dat door het drama van Max Deauville wordt geponeerd is dat van de genade, van de predestinatie, van de mens voor het onbekende, van het grote mysterie van het menselijk lot. En dat is de schoonheid van dit werk.
Henri LIBRECHT
van de Académie Royale de Langueet de Littérature Française